Veel sociaal ondernemers zijn starters. Grote bedrijven, investeerders en overheid hebben de laatste jaren veel aandacht voor startende ondernemingen omdat juist daar vernieuwing vandaan komt. Om startups een succesvolle groei te laten doormaken en kruisbestuiving plaats te laten vinden is het incubator model erg geschikt. In een incubator worden de randvoorwaarden gecreëerd om versnelde groei van de startup naar succesvolle onderneming mogelijk te maken. De accelerator maakt gebruik van dezelfde principes maar is meer gericht op scale-ups die klaar zijn voor een volgende (groei)spurt.

Incubators bestaan al jaren, maar het gebruik er van wordt steeds populairder. De aanleiding is dat overheid, universiteiten en bedrijfsleven zich steeds meer realiseren dat nieuwe hoogwaardige
bedrijvigheid essentieel is om de Nederlandse economie te laten concurreren met de rest van de wereld. Startups en scale-ups zijn daarin een sleutel tot succes omdat zij aan de wieg staan van innovaties en hiermee de werkgelegenheid en economie een boost geven. Hetzelfde geldt voor sociaal ondernemers, waarbij niet zozeer de (technische) hoogwaardigheid een rol speelt maar de maatschappelijke impact. Tegelijkertijd geldt dat voor sociaal ondernemers er net wat andere uitdagingen gelden dan voor ‘gewone’ startups en scale-ups: een complex speelveld waarin niet alleen private maar ook publieke actoren een rol spelen, een grotere afhankelijkheid van impact investeerders en de mate waarin je objectief kan aantonen dat het verdienmodel ook écht maatschappelijke impact realiseert. Hierop moet het programma dan ook aangepast worden. In het algemeen heeft een incubator- of acceleratorprogramma een drietal fasen.

  1. In de eerste fase wordt er een brede groep van startups of scale-ups betrokken. Het concept wordt getoetst aan een aantal criteria waaruit moet blijken dat er potentie is om te starten of te groeien. Na deze selectie gaat een deel van de groep verder in het programma om de startup of scale-up voor te bereiden op een start. Voor het deel van de ondernemers dat niet naar de tweede fase doorstroomt, geldt dat deelname aan het eerste deel vaak al meerwaarde heeft. Er is namelijk meer inzicht ontstaan in de kansrijkheid van het concept en vaak ook in de eigen persoonlijke vaardigheden als ondernemer.
  2. In de tweede fase wordt een intensieve begeleiding en ondersteuning georganiseerd rond (groepen) van ondernemers. De focus daarbij kan afhankelijk van het programma verschillen. Vaak is het nodig om meer inzicht te krijgen in mogelijke verdienmodellen, juridische en fiscale aspecten van ondernemen, marketing en financiering. We zien dat bij sociaal ondernemers ook vaak alternatieve vormen van financiering aan de orde komen, zoals social impact bonds of crowdfunding. Maar ook manieren om impact te meten en te ‘vermarkten’. Persoonlijke vaardigheden krijgen ook vaak aandacht, bijvoorbeeld in de vorm van pitchen en effectief communiceren. Het voordeel van deze fase is dat er, naast de inhoudelijke kennisoverdracht, ook wordt gewerkt aan het actief vergroten en benutten van het netwerk. Dit leidt vaak al tot business opportunities en omzet.
  3. De derde en laatste fase is er veelal op gericht om tijdens een event te pitchen voor een selectie van potentiële klanten of financiers. Ook het bieden van huisvesting is een manier om te bouwen aan het ecosysteem en zo de netwerkvorming van sociaal ondernemers te ondersteunen. Voorbeelden daarvan zijn het Ondernemershuis in Haarlem of de samenwerking tussen het participatiebedrijf Stroomopwaarts en een sociaal ondernemer. Kennis delen, leren en elkaar kennen is een belangrijke sleutel voor succes. Een voorbeeld van hoe dat op internationale schaal wordt vormgegeven is het Europese Interreg programma SSENT; feitelijk een groot internationaal acceleratieprogramma.